Proloog
Twintig jaar geleden
Het kind in de kinderstoel zit ongewoon stil. Het oudere kind is geconcentreerd bezig het haar in model te kammen. Het puntje van de tong steekt tussen de tanden uit. Aan het neuriën is te horen dat het oudste kind er veel plezier in heeft. Vrolijke geluiden klinken door de kamer.
Het kind kijkt kritisch naar het resultaat. Nog niet mooi genoeg. Opgewekt pakt het een schaar en begint driftig te knippen. Het kind in de stoel begint onderuit te schuiven. Dan pas wordt duidelijk dat het een als twee druppels water op een kind lijkende pop is.
De plukken haar vallen op de tafel. Het kind is zo ingespannen bezig dat het niet hoort dat de deur opengaat. Pas als een ijselijke kreet door de ruimte schalt, kijkt het geschrokken op.
Wat kijkt mamma boos. Even later valt de deur van de kelderkast achter het kind dicht. Een door merg en been gaand gekrijs gaat nog heel lang door …
Twintig jaar later
Totaal gedesoriënteerd kom ik bij. Ik heb een barstende hoofdpijn. Nog steeds versuft steun ik mijn hoofd in mijn handen. Verschrikt laat ik het los. ‘Mijn haar, mijn prachtige haar.’ Ik heb niet mijn eigen haar, maar een pruik in mijn handen! Wild kijk ik om me heen. Elk moment verwacht ik iemand met een schaar op me af te zien springen. Net als bij de anderen.
Ik voel nog eens aan mijn hoofd. Mijn bange vermoedens komen uit. Mijn eigen kapsel is compleet verknipt. Ik moet maken dat ik hier wegkom. Dan hoor ik iemand lopen. Ik wil opstaan en me klaar maken voor de strijd. Mijn benen willen echter niet.
Ik probeer me aan mijn armen omhoog te trekken, maar vind nergens houvast. Mijn hart klopt in mijn keel. Ik raak in paniek.
Zoekend kijk ik om me heen. Die stoel? Als ik daar maar eenmaal ben, kan ik me misschien omhoog trekken.
Beetje bij beetje schuif ik over de vloer. Mijn levenloos voelende benen achter me aan slepend. Mijn handen klauwen in de vloer.
Met mijn nagels trek ik me vooruit. Gelukkig bijt ik geen nagels. Mijn nagels houden het niet lang vol. Ze brokkelen al snel af tot op het leven. Het vel schuurt van mijn vingers af. Ik verbijt de pijn. Kruip verder, verder … tot ik eindelijk de stoel bereik.
Ik ben bijna aan het einde van mijn krachten. Toch moet ik door.
De moordenaar kan elk moment hier zijn. Met uiterste krachtsinspanning begin ik me omhoog te trekken. Ik hoor een geluid. Kucht daar iemand? Dan zie ik de punten van een paar schoenen voor me. Hoe lang staan die daar al? Ik kijk omhoog langs een paar benen. Til mijn hoofd verder op. Kijk verder omhoog.
Ik zie de heupen al. Kijk nog verder omhoog en nog reikt mijn blik niet verder dan tot de schouders. Met mijn laatste beetje wilskracht til ik mijn hoofd verder omhoog en dan … kijk ik recht in het gezicht van de moordenaar.
Ik zie hoe de hand met daarin de schaar wordt opgeheven …
Huiverend sluit ik mijn ogen.
Hoofdstuk 1 Miranda
‘Ze is dood.’
‘Eh’, erg alert reageer ik niet als ik om acht uur ’s morgens mijn telefoon oppak. Het was een latertje gisteravond. De dames van mijn vorige week geopende filiaal hadden hun eerste workshop. De uitnodiging om erbij aanwezig te zijn kon ik natuurlijk niet afslaan. Het was zo gezellig dat de deelnemers pas na elven vertrokken. Ik heb nog even geholpen met opruimen en ondertussen evalueerden we de zeer geslaagde avond. Daarna moest ik nog helemaal naar huis rijden en het was ver na enen, voordat ik in bed lag. Onderweg had ik al uitgebreid met Marc gebeld. Omdat hij de volgende ochtend vroeg een afspraak had, lag hij al uitgeteld te ronken toen ik thuis kwam. Hij had het bed al lekker voorverwarmd. Heerlijk.
Veronique die nooit paniekerig doet, roept inmiddels voor de tweede keer met schrille stem ‘Miranda hoor je me niet? Ze is dood.’
Dan pas dringt tot mij door wat ze zegt. ‘Wie is dood?’
‘Katrin, mijn eerste kapster’, komt het er bibberig uit.
Nu schrik ik echt. Katrin ken ik inderdaad. Een leuke vlotte meid, een paar jaar jonger dan ik. Ze stond op het punt om een franchisefiliaal van Veronique te starten. Hoe kan die nu dood zijn? Dat is dan ook het volgende dat ik aan Veronique vraag.
‘Gewoon met een schaar’, zegt Veronique.
Ik begrijp er niets meer van. Ik lijk wel een papegaai als ik vraag: ‘Hoezo een schaar?’
‘Nou ze ligt hier in een van de kappersstoelen, met een schaar die uit haar borst steekt. Die zit er muurvast ingeramd, ik kreeg hem er niet uit. Ze voelt koud en stijf, ze zegt niets, dus volgens mij is ze dood.’ Het schrille in haar stem is verdwenen.
Dit cynische commentaar hoort nog minder bij Veronique.
‘Je bedoelt dat ze vermoord is? Of heeft ze het zelf gedaan?’ Ik ben nog steeds niet op mijn best.
Veronique reageert opgefokt: ‘Hoe moet ik dat weten?’
‘Heb je de dokter gebeld en de politie?’ Terwijl de ernst van de situatie eindelijk tot mij door begint te dringen, struikel ik over mijn eigen woorden.
‘Nee, ik wist eigenlijk niet wat ik moest doen. Oh Miranda, ik heb die schaar aangeraakt. Hoe kon ik nou zo stom zijn? Ik heb er helemaal niet aan gedacht dat dit weleens een misdrijf kan zijn. Dadelijk denken ze nog dat ik het gedaan heb.’ Ik hoor de toenemende paniek in Veroniques stem.
Eigenlijk vind ik het ook knap stom van haar, maar de beste stuurlui staan altijd aan wal. Wie weet, misschien zou ik inderdaad hetzelfde hebben gedaan. Het heeft weinig zin Veronique nog meer in paniek te laten raken. ‘Oké, ik ga Tim bellen en het hem uitleggen. Hij weet waarschijnlijk het beste wat er gedaan moet worden. Daarna zal ik zo snel als ik kan naar je toekomen.’
Dankbaar zegt Veronique: ‘Ik wist wel dat jij zou weten wat er gedaan moet worden.’
Ik zoek in mijn contacten Tims nummer op. Ik zie dat Marc al weg is. Logisch, hij is een ochtendmens en begint graag vroeg. Hij heeft natuurlijk heel zachtjes gedaan om mij niet wakker te maken.
We wonen pas een paar maanden samen, maar nog steeds houdt hij voortdurend rekening met mij. Dat ik hem ooit een eikel gevonden heb, kan ik me niet eens meer voorstellen. Ik roep mezelf tot de orde. Het is nu duidelijk niet het juiste moment om te dagdromen over Marc. Ik druk het nummer van Tim in. Tim, nog maar kort de man van onze vriendin Jessica, werkt bij de politie. Na twee keer overgaan, neemt hij al op. Zo helder als mogelijk is, probeer ik Tim uit te leggen wat er aan de hand is. Als ik vertel dat Veronique de schaar heeft vastgepakt, hoor ik hoe hij even zijn adem inhoudt. Nog voor hij iets kan zeggen snib ik al: ‘Veronique beseft ook dat dát nou niet het slimste is wat ze had kunnen doen. Wij hebben namelijk niet elke dag met vermoorde vrouwen te maken’, voeg ik er verontwaardigd aan toe. ‘Rustig nou maar’, probeert Tim mijn verbolgen woordenstroom te stoppen. ‘Ik bel mijn collega’s en zal even langskomen. Als vriend, want natuurlijk kan ik me vanuit mijn functie niet met deze zaak bemoeien. Gelukkig ligt Jessica nog te slapen. Ik zou anders niet hebben geweten, hoe ik haar bij jullie weg had kunnen houden.’
Jessica is sinds een week met zwangerschapsverlof en slaapt slecht met die dikke buik. Tim, al net zo zorgzaam voor Jessica als Marc voor mij, probeert haar voortdurend te ontzien. Jessica doet daar vrij lacherig over. Ze is tenslotte niet van suiker. Ze laat hem gewoon zijn gang gaan. Ze vindt zijn getut iets vertederends hebben.
Zolang we nog niet weten wat er aan de hand is, lijkt het mij een goed idee haar nog even niet te alarmeren. Daarom bel ik Kim, onze andere vriendin, en Marc nog niet. Pure mazzel dat François, mijn zakenpartner, mij voorlopig nog niet op het werk verwacht. Zo kan ik ook hem er nog even buiten houden.
Snel schiet ik een spijkerbroek met een sweater aan, was mijn gezicht, poets mijn tanden en grijp mijn autosleutels. Ik doe de deur open en ben even beduusd door de witte wereld die voor me ligt. In de paar uur na mijn thuiskomst is het blijkbaar gaan sneeuwen. Alsof ik het vooruitgezien heb, heb ik de auto vannacht nog in de garage gezet en kan ik dus zonder te hoeven krabben wegrijden. Even later ben ik al op weg naar de salon van Veronique. Stapvoets. Het is spekglad. Ik moet me nu zo op de weg concentreren dat ik vergeet me zenuwachtig te maken.
Hoofdstuk 2 Kim
In gedachten verzonken loop ik met een kop koffie in de hand naar mijn kantoor. De komende reorganisatie zal ook voor mijn afdeling grote gevolgen hebben. Hopelijk kan ik voorkomen dat er ontslagen vallen. Zo direct heb ik een afspraak met de interim personeelszaken. Een interim op zo’n belangrijke post als P&O belooft bij een reorganisatie meestal niet veel goeds. Interims worden niet voor niets vaak puinruimers genoemd. Ze komen binnen, doen de moeilijke klussen, meestal het ontslaan van grote groepen mensen, en zijn weer vertrokken. Een afgeslankte organisatie achterlatend. Op die manier hoeft niemand in de organisatie vuile handen te maken.
Hoewel hij bijna twee koppen groter is, zie ik de blonde man die net de hoek om komt over het hoofd. Ik slaak een kreet van pijn als de hete koffie over mijn hand loopt. Ik zie dat ook zijn kleding niet gespaard is gebleven. Voor ik weet wat er gebeurt, trekt hij me mee de toiletten in. Veronique zou hier heel stoute gedachten van hebben gekregen, schiet er even door me heen. Voor ik zelf op verkeerde gedachten kan komen, grijpt hij mijn handen en houdt ze onder de lauwe kraan. Gelukkig is het water niet zo koud. Dan pas krijg ik de gelegenheid de persoon naast me eens goed op te nemen. Als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat wat ik zie me wel bevalt. Heel anders dan mijn vriendin Veronique ga ik mannen meestal uit de weg. Niet in mijn werk overigens. Als directeur facilitair sta ik in deze voornamelijk mannenwereld mijn mannetje.
Als het echter op de liefde aan komt, trek ik me meestal terug. Behalve die keer met Patrick. Helemaal hoteldebotel was ik van hem. Bij hem voelde ik me helemaal niet verlegen. Tot ik erachter kwam dat hij getrouwd is en vader van twee puberende tieners. Het was de moeilijkste beslissing die ik ooit heb moeten nemen. Toch heb ik de relatie beëindigd. Zo’n kerel zou ik nooit durven vertrouwen. Hoe het komt weet ik niet, maar de enige mannen die ik aan lijk te trekken zijn van die bruuske types. Laat ik daar nou net absoluut niet op vallen. Mogen sommige vrouwen gecharmeerd zijn van een schunnige opmerking die gepaard gaat met een kneep in of klap op een bil, ik gruw er van. Kwam ik maar iemand tegen als Marc of Tim, de partners van mijn vriendinnen Miranda en Jessica. Neem nou deze gast, wat een lomperik. Hoewel ik moet toegeven dat hij het blijkbaar goed bedoelt. ‘Twintig minuten uw handen onder het water blijven houden’, beveelt hij me. ‘Laten we dan de stop in de wasbak doen, scheelt een hoop waterverspilling’, zeg ik praktisch als altijd.
Dan zie ik de bruine koffievlek op zijn hemd en broek. Een meevaller dat beide ruim vallen. Ik vraag hem: ‘Heeft u zich niet verbrand?’ Hij kijkt naar beneden. ‘Daar heb ik blijkbaar mazzel gehad’, grinnikt hij verbaasd. ‘Dat zou moeilijker te koelen zijn.’ Er is iets in die lach wat mij diep raakt. Ineens verlegen weet ik niet goed wat ik moet zeggen. Waarom schieten mij ook altijd pas uren later de juiste woorden te binnen? ‘U de hand schudden kan ik beter overslaan, maar ik zal me even voorstellen: Ik ben Charles Mackay, de nieuwe interim P&O en met wie heb ik het genoegen?’ Spijtig hoor ik wie hij is. Zijn functie maakt het me makkelijk weer mijn professionele rol in te nemen. ‘Kim Castello, directeur facilitair’, zeg ik zakelijk.
Nu we weten dat we zo meteen met elkaar een afspraak hebben, kondigt hij aan dat hij op het herentoilet zijn kleding schoon gaat maken. ‘Over een half uur op uw kantoor?’ Met die woorden laat hij mij alleen. Niet veel later hoor ik de elektrische handdroger op volle toeren te keer gaan. Tot mijn eigen verbazing betrap ik me erop dat ik me afvraag hoe die man er zonder broek en hemd uitziet. Blozend richt ik mijn aandacht op mijn handen. Ze voelen prima als ik na het afkoelen op weg ga naar mijn kamer.
Hoofdstuk 3 Charles
Charles Mackay kijkt geërgerd op zijn horloge. Het grootste nadeel van zijn interimwerk is dat hij vrijwel altijd ver van zijn woonplaats aan het werk is. Met de steeds meer dichtslibbende wegen is dat meestal geen onverdeeld genoegen. Steeds vaker huurt hij daarom door de week een hotelkamer dicht bij zijn tijdelijke job. Desondanks is hij vanmorgen laat. Een onverwachte sneeuwbui vannacht heeft zowel het stadsverkeer als het openbaar vervoer lamgelegd. Onder deze omstandigheden is er natuurlijk geen taxi te krijgen. Hij besluit te gaan lopen. Door de gladde trottoirs kan hij niet zoals gewoonlijk flink doorstappen. Net op tijd voor zijn eerste afspraak loopt hij het gebouw binnen. Hij schiet vlug zijn tijdelijke kantoor in om het dossier dat al klaar ligt, nog snel in te zien. Terwijl hij naar de werkkamer van de directeur facilitair loopt, overdenkt hij zijn strategie nog eens. Gehaast slaat hij de hoek om en ziet daarbij een kleine tengere vrouw over het hoofd.
Met één blik overziet hij de situatie. De kreet van pijn die ze slaakt, vestigt zijn aandacht op haar natte handen en de beker die een eindje verder op de grond ligt. Hij grijpt de vrouw bij haar armen en trekt haar mee de toiletten in. Hij mengt het water tot lauwwarm en steekt haar handen eronder. Als ze hem op zijn waterverspilling wijst, kan hij zich wel voor zijn hoofd slaan dat hij zelf niet zo slim is geweest de bak eerst vol te laten lopen. Vrouwen zijn toch praktischer blijkt ook nu weer.
Nadat hij zijn EHBO-diploma terugverdiend heeft, neemt hij de tijd de vrouw eens goed op te nemen. In haar fijnbesneden gezicht fonkelen hem twee levendige ogen tegemoet. Haar intelligente blik is vermengd met … ja, met wat eigenlijk. Het verbaasd hem dat ze er tegelijkertijd intelligent en, ineens weet hij het, lief uit kan zien. Hij heeft nog nooit aan het woord lief gedacht als hij aan een vrouw denkt. Aantrekkelijk mwah, sexy, verleidelijk ook nog wel, maar lief? Lief. Op de keper beschouwd is dit het belangrijkste woord dat hem te binnen schiet als hij naar deze vrouw kijkt. Hij heeft nooit gedacht dat hij een vrouw tegelijkertijd lief én aantrekkelijk zou kunnen vinden. Hij moet constateren dat hij haar zeer de moeite waard vindt. Hij heeft het zo van haar te pakken dat hij niet eens merkt dat zijn kleren onder de koffie zitten. Hij is zo onder de indruk dat hij gedurende korte tijd vergeet dat ze waarschijnlijk professioneel met elkaar te maken krijgen.
Voor hij zijn kleding gaat fatsoeneren, wil hij in ieder geval weten wie ze is. Misschien is ze hier te gast, denkt hij nog hoopvol. Die hoop vervliegt als hij hoort wie ze is.
De vrouw waar hij zo meteen een afspraak mee heeft. De vrouw die hij vandaag zal moeten vertellen dat haar functie overbodig wordt. Jammer, hij vindt haar echt verleidelijk. Nou ja, hij weet dat zijn werk niet altijd even leuk is. Vandaag is het de eerste keer sinds lang dat hij iets van spijt voelt.
Hoofdstuk 4 Miranda
Veel langer dan ik er onder normale omstandigheden over zou hebben gedaan, kom ik na drie kwartier eindelijk bij de kapsalon van Veronique aan. Aan de drom mensen en de linten te zien is de politie inmiddels gearriveerd. Ik zie de schermen en de witte soort van partytent al staan. Mannen en vrouwen van top tot teen gekleed in witte pakken met muts en met witte sloffen lopen rond. Zoals te verwachten valt, word ik door een agent tegengehouden als ik naar binnen wil lopen.
In de verte zie ik Tim al. Ik zwaai om zijn aandacht te trekken. Het duurt niet lang of hij ziet me en hij komt meteen naar me toe.
‘Veronique?’ vraag ik zodra hij bij me is. ‘Sorry, zo lang haar rol niet duidelijk is, wordt ze in afzondering gehouden. Zo dadelijk brengen ze haar naar het bureau, waar haar vingerafdrukken genomen worden en ze haar verhaal kan vertellen.’
Ik heb medelijden met mijn vriendin. Wat zal ze zich ontredderd voelen. ‘Wordt ze verdacht?’ reageer ik geschrokken.
‘Daar is het nog te vroeg voor. Ze zal eerst eens duidelijk moeten maken, wat haar rol is’, legt Tim uit.
‘Heeft ze een advocaat nodig?’ Weet ik veel hoe dit allemaal in zijn werk gaat. De vorige keer dat ik bij een misdrijf betrokken was, was ik tenslotte zelf het slachtoffer. Voorzichtig zegt Tim dat hem dat inderdaad verstandig lijkt. De ernst van de situatie dringt na zijn bevestiging pas echt tot me door.
Veronique is meestal degene die overal een mannetje voor heeft. Mannen kunnen haar tot nog toe nooit lang boeien. Ze heeft er geen moeite mee, een relatie met ze aan te gaan om, als ze er genoeg van heeft, op de volgende over te stappen. Tot ieders verbazing wordt het haar nooit kwalijk genomen. Sterker nog, ze houdt aan bijna elke vrijpartij een goede vriend over. Vrienden zelfs, waar ze altijd een beroep op kan doen. Ik denk na. Heeft er misschien een advocaat tussen gezeten? Hardop denkend mompel ik: ‘Richard Tauber.’ Pas op dit moment als ik zijn naam uitspreek, valt me op dat hij dezelfde naam heeft als een Duitse operettezanger uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Tranen met tuiten heb ik samen met mijn vriendinnen gehuild bij het zien van de film ‘Du bist die Welt für mich’ met Rudolf Schock in de hoofdrol. Ik ben nu eenmaal een muziekomnivoor en mijn vriendinnen delen die passie gelukkig.
‘Dat is een goeie’, reageert Tim. Op momenten als deze ben ik blij dat ik internet op mijn telefoon heb. Ik google direct zijn nummer. Ik neem gemakshalve aan dat Veronique het daar wel mee eens zal zijn. Even later heb ik zijn kantoor aan de lijn. Ik moet eerst uitleggen wat er aan de hand is, maar dan word ik direct doorverbonden.
‘Tauber’, hoor ik een strenge, maar toch vriendelijk stem zeggen. Weer doe ik mijn verhaal. ‘Wanneer wordt ze naar het bureau gebracht? Wie behandelt de zaak?’ Op beide vragen moet ik het antwoord schuldig blijven. ‘Een momentje’, zeg ik, ‘ik geef je Tim die weet er meer van.’ Tim legt uit wie hij is en vertelt dat Veronique met een half uurtje naar het politiebureau wordt overgebracht. Als hij de namen van de betrokken rechercheurs noemt, kijk ik verrast op. Die ken ik nog van mijn ontvoering. We spreken af dat we elkaar over vijfentwintig minuten bij de balie zullen treffen. Tims dienst begint over een uur. Hij zal er dus niet lang bij kunnen blijven.
Ik moet me nog haasten om in deze verkeerschaos op tijd op het bureau te zijn. Tegelijkertijd met Richard loop ik naar binnen. Terwijl hij bij de balie het doel van zijn komst uitlegt, voegt Tim zich bij ons. We hebben net aanvullende informatie uitgewisseld als we een waarschuwing krijgen dat Veronique dadelijk binnengebracht wordt. Ik zie het betraande gezicht van mijn vriendin oplichten als ze ons alle drie ziet staan. Verrast wijst ze op Richard. Ik knik en sein dat ik dat geregeld heb. Meteen wordt ze meegetrokken en wordt mij gezegd dat contact met haar verboden is. Het liefst had ik haar in mijn armen getrokken en een dikke knuffel gegeven, maar ik mag blijkbaar niets tegen haar zeggen, zelfs niet met gebaren. Richard krijgt natuurlijk wel toestemming om door te lopen. Ik weet nog net te voorkomen dat ik tegen Richard roep dat hij Veronique een knuffel van me moet geven. Niet alleen Richard zou me dan vreemd hebben aangekeken. Ik neem afscheid van Tim die weer aan het werk moet en loop naar buiten om mijn vriendinnen en Marc en François te gaan bellen.