fbpx

Proloog

‘Uw vrouw is dood.’
Vier doodgewone woorden.
Een wereld van verschil.

Verbijsterd kijkt Peter de politieagente aan. Haar woorden dringen nog steeds niet tot hem door. Doodgeschoten? Zijn vrouw? Zo meteen vertelt de agente dat het een grapje is. Plotseling wordt hij overvallen door hevige krampen in zijn maag. Hij kan nog net op tijd de wc bereiken, voordat zijn laatste maaltijd naar buiten komt. Hij gaat op de bril zitten en ondersteunt zijn hoofd. Hij merkt nauwelijks dat de tranen tussen zijn vingers doorsijpelen. Hij hoort het bezorgde kloppen op de deur niet, zo verdiept is hij in zijn herinneringen aan Lisa. Zijn Lisa.

Een doordringend alarm begint te loeien. De arts grijpt de defibrillator. Er verschijnt weer een beetje kleur op Karens wangen. ‘Welkom terug,’ zegt de arts als ze met haar ogen knippert. Opnieuw beginnen allerlei bellen te rinkelen. De arts springt op en duwt het zuurstofkapje opzij.

Hoofdstuk 1 Peter

Op weg naar de badkamer hoort Peter Stella’s vrolijke stemmetje. Hij blijft even staan om naar haar te luisteren. In de spiegel ziet hij hoe ze met haar poppen zit te spelen, terwijl zijn moeder op de achtergrond het ontbijt klaar zet.
Met een verdraaid stemmetje laat ze haar lievelingspop praten.

‘Heb jij ook een mamma?’

Met haar eigen stem antwoordt ze: ‘Ja hoor, kijk maar. Daar en daar en daar.’

Hij ziet hoe ze wijst naar de foto’s die verspreid door de kamer staan.

‘Mijn mamma is een sterretje aan de hemel.’

Links, rechts, links, links. Met alle kracht die in hem zit, slaat Peter tegen de bokszak. Het zweet gutst over zijn gezicht. Hij voelt hoe de brok in zijn keel kleiner wordt.

Als hij na het douchen de keuken inloopt, komt Stella al met uitgestrekte armpjes naar hem toe hobbelen. ‘Pappa, pappa.’ Hij tilt haar op en duwt zijn neus in haar buikje. Ze kraait het uit van plezier. Peter geniet. Zonder zijn kleine meid had hij niet geweten hoe hij de afgelopen periode door had moeten komen.

Stella heeft Lisa’s kleur ogen en haar. Stella, die vol verwondering de wereld om zich heen kan bekijken, precies Lisa. Stella, die Lisa’s klaterende lach en haar temperament heeft. Stella, die net als Lisa in woede uit kan barsten. Stampvoetend voor hem kan staan, om even later vrolijk verder te spelen, alsof er nooit iets aan de hand is geweest. Stella, die beweegt en zelfs ruikt als Lisa. De manier waarop ze het hoofd naar achteren gooit als haar haren in de weg zitten, twee druppels water Lisa.

Dat hij anderhalf jaar geleden niet volledig ingestort is, komt niet alleen omdat hij er voor Stella wil zijn. Wat hij tot nu toe aan niemand verteld heeft, is dat hij er niet alleen voor staat. Lisa is voor hem nooit helemaal verdwenen.

Als niemand erbij is, praat en lacht hij met haar. Hij vertelt haar over zijn dag. Ze is bij hem als Stella haar eerste stapjes zet, samen luisteren ze naar haar eerste zinnetjes. Ze adviseert hem. Weet welke kleertjes hun dochter leuk zal vinden.

Ze luistert naar hem. Altijd. Als hij iets tegen haar zegt, ziet hij haar voor zich, ziet hoe ze kijkt, hoe ze levendig reageert en hoort hij de antwoorden die ze hem zou hebben gegeven.

Elke nacht is ze bij hem: in zijn dromen. Nog steeds kust hij zijn vrouw elke morgen ten afscheid, net voor hij wakker wordt.

Hoofdstuk 2 Karen

Kwaad gooi ik mijn paletmes aan de kant. Het wil vandaag van geen kanten. Ik zet een paar stappen achteruit en bekijk het doek door mijn oogharen. Er mist iets, maar wat? Mijn eerdere boosheid ebt weg, om plaats te maken voor een verlammend gevoel van frustratie. Ik zucht eens diep en loop naar het raam in de hoop dat de drukte buiten me op andere gedachten brengt.

Wanneer is het ineens zulk mooi weer geworden? Aan de overkant van de straat zitten overal mensen in het raam. Hun benen hangen naar buiten, hun zonnebrillen spiegelen, ze proosten met hun kleurrijke drankjes. De terrasjes puilen uit en de vrouwen dragen zowaar alweer zomerkleding. ‘Rokjesdag,’ zou Martin Bril zeggen. De eerste warme dag en die zou ik bijna gemist hebben vanwege een schilderij. Dat is het nadeel van een atelier op het noorden. Wat een mazzel dat ik geen animo om te schilderen heb. Dat vrolijke tafereel buiten en die uitbundig schijnende zon geven me wel degelijk inspiratie. Maar niet om te schilderen.

Nu ik eindelijk een bovenetage, mijn eigen ‘penthouse’ mét dakterras, heb, wil ik van elk straaltje zon genieten. In sneltreinvaart berg ik mijn verf en kwasten op en beklim even later bepakt en bezakt de gammele trap naar mijn dakterras. Zonder matrasje, zonnebrand, bubbeltjeswater, knabbelgroente en een lekker leesboek is mijn loungeplekje niet compleet. Omdat ik toch geen inkijk heb, besluit ik streeploos te gaan zonnen. Nog voor ik een regel gelezen heb, dwalen mijn gedachten af.

Ineens weet ik wat er aan ontbreekt. Net als in veel schilderijen van oude meesters moeten er een paar engelen bij. Eigentijdse, van die spijkerbroekmodellen, fotorealistisch geschilderd. Ik sluit mijn ogen om me beter op hun uiterlijk te kunnen concentreren. Als ik ze weer open, zie ik twee engelen over de rand van mijn terras komen zweven. Een verrukkelijk uitziende blonde buigt zich over me heen en vraagt in onvervalst plat Amsterdams: ‘Hé, Moppie, kun je ons de weg naar buiten wijzen?’ Met een armzwaai wijs ik ze de weg. Wel kijk ik ze tussen mijn oogharen door na, elk detail van hun uiterlijk in me opnemend. Ze passen perfect in mijn schilderij.

 Ontvang jij altijd mannen in evakostuum?’

Geschrokken doe ik mijn ogen open en kijk recht in het lachende gezicht van mijn beste vriendin Kyra.

‘Je weet dat ik op vrouwen val, maar die twee spetters die zojuist uit jouw voordeur kwamen, waren echt niet mis. Dat zie ik zelfs. Zo zie jij er trouwens ook niet verkeerd uit,’ zegt ze met een kwinkslag.

Het is dat ik Kyra al langer dan vandaag ken en weet dat ze totaal niet op mij valt, anders had ik me bij haar bewonderende blik misschien ongemakkelijk gevoeld. Haar spraakwaterval geeft mij de tijd om weer helemaal in het hier en nu te komen.

‘Was die ene groot en had hij lange blonde krullen en een gespierd bovenlijf, slechts bedekt door het bovenstuk van een witte tuinbroek en was de andere een kop kleiner met zwarte krullen?’ vraag ik.

Mijn vriendin knikt heftig ja. Ik sla verschrikt mijn hand voor de mond en kan nog net een kreet van afgrijzen binnen houden.

‘Mijn engelen waren dus echt.’

Kyra kijkt me aan, alsof ik mijn verstand heb verloren.

Opeens zit ik stijf rechtop.

‘Als die echt waren, hoe komen ze dan hier?’ vraag ik verbouwereerd.

Kyra springt op en loopt naar de balustrade. ‘Dacht ik het niet, de glazenwassers. Zo te zien is er iets mis met hun bakje, het hangt helemaal scheef.’

‘Ik moet in slaap zijn gevallen.’ Ik vertel Kyra over mijn ‘droom’ over het schilderij, waarin de glazenwassers helemaal thuis leken te horen.

‘Jij hebt voor zo’n stunt helemaal geen droom nodig. Als jij met een schilderij bezig bent, hoor en zie je niets meer. Wat was je voor je ‘droom’ aan het doen?’

‘Ik wilde net een boek gaan lezen, toen ik ontdekte wat er aan mijn schilderij ontbrak.’

‘Zie je wel, waarschijnlijk was je zo verdiept in je schilderij dat je die twee mannen helemaal niet hebt opgemerkt.’

‘Zou je denken?’

Als ik bedenk dat ik twee wildvreemde mannen poedelnaakt de weg heb gewezen en ze ook nog eens alleen door mijn huis heb laten banjeren, slaan me alsnog de vlammen uit.

‘Maak je niet druk, die zie je toch nooit meer terug,’ zegt Kyra laconiek.